Je had grote verhalen na je eerste dag. Je had al een
vriendin: Josephine, lekker makkelijk vond je want je pop heet Josefien. Je juf
zei dat je het hartstikke goed had gedaan.
Je had het in de afgelopen week af en toe moeilijk. Je huilde
soms omdat je niet goed wist wat je moest doen of omdat je alle liedjes nog niet kende toen er iemand jarig was. Je had toch elke dag weer zin in school. Je
ging vol trots met je nieuwe sportschoenen naar je eerste gymles. Je leerde een
rijmpje over het gooien van een pittenzakje wat we erg grappig vonden. Je vond dingen ineens heel ‘gaaf’. Je maakte een schilderij van een kasteel met een koning, koningin, prinses, een hond en een poes.
Je was onder de indruk van een jongetje in je klas dat
erg stout was en op de gang moest. Je had het vaak te druk om je boterhammen op
te eten. Je vertelde over de schildpadden op de groep: Buurman & Buurman. Je maakte een grapje over Yasmine in je groep: 'die heet zo omdat ze heel erg van jassen houdt'.
Je kletste al lekker met de kindjes van je groep. Je danste
prachtig tijdens de muziekles. Je trok je jas al uit zodra we over de drempel
stapten. Je gaf je juf elke dag netjes een hand. Je begon al wat ondeugend te worden. Je maakte (en maakt) ons verschrikkelijk trots!